Risotto is van oorsprong, net als de klassieke spaghetti bolognese, een Italiaans boerengerecht. Waar we de rijstmaaltijd nu tot sterrenwaardig niveau kunnen tillen, was het dus eigenlijk een heel eenvoudig gerecht. En eigenlijk is-ie simpel nog steeds het allerlekkerst. Want zeg zelf, waarom moeilijk doen, als een makkelijke risotto zo verdraaid lekker is?
Risotto maken: de basis
De basis van ieder risotto-gerecht is hetzelfde. Het begint met de rijst, die je een paar minuten voorzichtig droog aanbakt en vervolgens langzaam in bouillon kookt. Tijdens het koken kun je allerlei ingrediënten toevoegen. Zoals champignons (voor het ultieme bordje geluk: risotto met champignons en truffel), paddenstoelen, of - nog zo'n klassieker - kip.
Het verschil maak je overigens niet alleen met de ingrediënten. Zo heeft de bouillon die je gebruikt invloed op de uitkomst van jouw risotto (zelfgemaakte bouillon wint natuurlijk altijd, maar een bouillonblokje doet het ook prima). En de rijst.
Wat risottorijst betreft heb je eigenlijk drie opties: vialone nano, arborio en carnaroli. De grootte van de korrel is bepalend voor de hoeveelheid zetmeel die erin zit en dus hoe romig de risotto uiteindelijk wordt. Carnaroli is de grootste rijstkorrel van de drie, Vialone Nano de kleinste. Let daar even op wanneer je het recept leest (meestal wordt de rijstsoort aangegeven) en boodschappen gaat doen.
Lees ook: Pasta-recepten: 25 x lekkere pasta's voor een doordeweekse dag >